woensdag 15 oktober 2008

de poes en de kater - een fabel?

voor N.
verkrampte gedachten
en een beker vol hoop
drinkt hij op
en slikt hij door

het is
een vuur dat hij bedwingt
een zwaan die hij bezingt
een dans die hij ontspringt

"Geduld", sprak de Ochtend
"Geduld", sprak ook de Avond

geduld

dan pas zal zij zien
wat Liefde haar tonen wil

dan pas zal hij horen
wat Respect hem zeggen wil


7


14.10.08

dinsdag 7 oktober 2008

anoniem

ze glijdt door het leven als een zalm
tussen de klauwen van een blinde beer

raakt het leven even aan
met de toppen van haar nagels

een dronken vaart klinkt in haar lokken
die me lokken in de wolken en in de wind

ze staat stil
kijkt me aan van over haar schouder
en ik sterf
met op mijn lippen
de glimlach van een kind



7




07.10.08

vrijdag 3 oktober 2008

my sweet prince


MY SWEET PRINCE,
een sfeeroefening door seth decoene


Één.

Ik zie een dame met een perfect figuur.

Ik zie haar langs achter en enkel vanaf de onderkant van haar rug.
Ze draagt een donkerrode jurk, voorzien van een split die onzichtbaar open ritst tot waar haar dijen het toelaten. Voor de rest zie ik enkel gebruinde nylons, die strak om haar kuiten geweven zijn, en een paar fiere fluwelen naaldhakschoenen, in dezelfde kleur als de jurk.
Ik begin steeds meer te zien en merk op dat de dame in een kamer staat, groot genoeg om die van een herenhuis te kunnen zijn, met van die imposante ramen waardoor een volle maan in brede geuten binnenglijdt en zo de kamer, en met haar mijn dame, in een melancholische gloed doet baden.
De dame staat alleen in de kamer, die op een laagje stof op de ruwe parketvloer na, leeg is. Waarom de dame plots beweegt weet ik niet, en hoe het komt dat ik me dat afvraag evenmin. Wel zie ik, dat ze traag, een beetje gelaten, maar met het hoofd toch moedig recht, naar één van de enorme ramen rechts van haar stapt.
Glazige ogen schitteren in de nacht, terwijl de warmte van haar linkerhand het koude raam eventjes, heel eventjes, opnieuw leven schenkt. Ik weet dit omdat, wanneer de dame haar hand wegtrekt, er een exacte kopie van haar vingertoppen en handpalm op het ijzige glas achterblijft. Gefascineerd als ik ben voor elke vorm van leven in schijnbaar dode materie, begin ik het glas van het raam van dichterbij te bespioneren. Hierdoor ontdek ik een fenomeen, bij mijn weten nog nooit waargenomen door eender welke tak van ‘de wetenschap’. De condens van toppen en palm is namelijk bezig te vertakken in minuscuul kleine kanaaltjes. Kleine stroompjes volgeladen met het laatste restje energie dat de dame nog wou delen met het huis dat ze spoedig voorgoed zou achter zich zou laten.
Aan de andere kant van de kamer wordt er discreet op de deur geklopt. Het blijkt de aankondiging van het einde. Op een emotieloze “Ja-” van de dame gaat de deur open en verschijnt er een gehandschoende man, struis en steriel in een zwart pak gegoten. Hij draagt een al even zwarte kepie, waaruit ik afleid dat dit haar chauffeur is. Geduldig, maar duidelijk aanwezig blijft hij zonder verder aandringen in de deuropening staan. De dame aarzelt nog even, lijkt een laatste strohalm te zoeken in de serene aanblik van de maan, en besluit dan toch aan het nooit uitgesproken bevel gehoor te geven.
Ik volg hoe haar hakken kleine, ronde stippen achterlaten in het fijne laagje stof en hoor hoe datzelfde delicate schoeisel kaatst en weerkaatst en nagalmt, ook als de terug gesloten deur de kamer nu tot volledige eenzaamheid heeft veroordeeld.
Even langzaam als de maan haar eeuwige baan rond de kamer verder trekt, en even geruisloos als de daarnet gemaakte stippen zich weer vullen met stof, volg ik de steeds grotere en tegelijkertijd fijnere vertakking van het laatste beetje gloed van daarnet…


Twee.

De dame zit op het zwartlederen achterstel van een Horch 853 uit 1939. Geruisloos, en zonder dat de banden de grond onder hen lijken te raken, draagt deze zwarte, met sierlijk chroom afgewerkte koets haar door een mistige nacht. Zes zilveren koplampen ontdekken een heuvelachtig landschap, in stukken gesneden door een kronkelige weg. De rit is lang, woordeloos en zwanger van een niet nader te bepalen afscheid. Als in een trance blijft de dame de melkwitte duisternis in haar emotieloze ogen opnemen, en als in een trance concentreert de beheerser van acht ronkende cilinders zich op de bochten die voor hem blijven opdoemen.
Uiteindelijk laat hij z’n voet een weinig van de met een H bewerkte gaspedaal komen en verlaat hij de hoofdbaan, om, op de korrels van een weinig bereden landweg en na het nemen van een gracieuze zwaai, zijn imposante machine tot stilstand te laten komen in de gloed van een baai. Zonder ook maar enige uitdrukking in zijn ogen en mond toe te laten, haalt hij de handen van het stuur, stapt uit, en laat de dame op haar beurt proeven van de zoute lucht. De klamme frisheid doet haar niks, of lijkt haar niks te doen; ofwel zijn al deze bewegingen reeds zodanig in haar lichaam vastgeroest dat ze geen vat meer op haar hebben.
De baai, en de kalme zee die haar uitgestrekte vorm blijft scheppen, zijn niet langer gehuld in de duisternis van een allesoverheersende nacht. Aan de horizon begint reeds een volgende dag zijn grijsblauwe armen uit te strekken, vruchteloos grijpend naar de parels van zijn zwarte tegenpool.
Verlicht ook door de lichtjes die het skelet van een bos elektriciteitsmasten overspannen, gaat de dame zitten in het ruisen van de branding. Stil, zonder zelfs te ritselen of te ruisen, observeren deze ijzeren eiken het kleine wezen dat aan hun voeten aan een eenzaam ritueel begint.
Is de dame éénzaam, en
Is dit een ritueel?
Opnieuw zie ik haar langs achter, de kraag rechtopgezet en met een linkerhand dat ze achteloos door het zand laat glijden.
Instinctief volg ik haar voorbeeld, en het gevoel dat ik eerst had in mijn gehurkte tenen, stroomt nu ook, maar dan meer nadrukkelijk, door de toppen van mijn vingers. Het zijn gedachten, gevoelens, krachten. Geen woorden, geen zinnen. Onmogelijk te beschrijven, alleen weet ik nu wel zeker dat ze niet alleen is.

Drie.

Een ander strand, een andere vrouw. Dezelfde ijle blik, dezelfde rode jurk, verpakt in een al even zwarte nerts. Zigeuners die in groepjes rondom haar en rond verschillende kleine vuurtjes opgaan in hun geïmproviseerde samenzang zonder dat ze hierbij doorhebben dat er daar een dame, duidelijk dronken, staat te krijsen naar de oneindigheid van de zee. Een baby en een hond. De baby krijst mee, en wordt gesust. De hond huilt mee, maar wordt geslagen.
Deze dame krijst om net dezelfde reden waarom de andere dame niet krijst maar gelaten de leegte in staart. Zo zie je maar weer eens dat elk één op zijn of haar eigen manier omgaat met de wereld. Omgaan met gevoelens, omgaan met frustraties. Omgaan met regeltjes en omgaan met verlies. Wanneer is voor iedereen verschillend. Elke dag, elk uur of elke week? Het doet er eigenlijk niet zo heel veel toe. Wel dat je de wereld, als die weer eens op je deur staat te bonken bij je binnenlaat. Geniet van je gevoelens. Voel je verlies. Verdrink in je geluk.


Vier.

Het is kalm aan het strand. Stilte en rust graven hun handen in het zand. Laten duizenden en duizenden korrels zand regenen door hun vingers. Een inktzwarte zee likt blinkend de kustlijn schoon.
Verderop verraden priemende zoeklichten de komst van een wagen. Het is de wagen. Het is één van de vele wagens. De dames in de wagens zijn allen stil. Zeggen nooit een woord. Sommigen drinken, anderen roken, maar allemaal zwijgen ze als vermoord. Blank en blond en stijlvol maar in stilte denken ze aan hun nachten aan het strand. Aan hun strand. De kou en de éénzaamheid van elk van hun vele nachten kennen ze zo goed dat ze het als een warme deken om zich heen slaan. Draaglijke lichtheid van routine. En van plicht. Hun lot, even dwingend als het jouwe. Het één even onaantastbaar als het ander. Lijnen, uiteengezet door iemand die alles denkt wat zij en jij denken. Levensdraden die elkaar nooit zullen raken, hoogstens zullen scheren, juist doordat ze allemaal hetzelfde denken, hetzelfde doen. Elk op hun manier, maar hetzelfde.
Prinsessen zijn het, gevangen in een donker kasteel. De sleutels van hun poorten eeuwen geleden zoekgeraakt. Enkel een rit is hen gegeven. Elke volle maan een laatste rit. Met enkel een chauffeur als stille getuige rijden ze elke volle maan naar hun strand.
Dan staren ze, warm toegedekt door het ritueel, naar het zachte zalven van de zee en herinneren ze zich in de stukgeslagen weerspiegeling van de maan de lokroep van het leven.


Fin

vrijdag 4 juli 2008

hugo

als een stormram ik jullie huizen in
vraag ik jullie te verhuizen
of toch tenminste
af en toe

nederig ben ik allerminst
bescheiden nog veel minder
of toch misschien
heel af en toe want

er rust een reus op mijn schouders
een konijn met zilvergrijze vacht
geëtst gegroefd en getekend
door de winden van de tijd is hij

die zichzelf steeds terugkeren zag
in de gruwelijke oase van zijn ziel
een wereld, een gemeente
een overgrote eeuw op zich

of gewoon, een Reus

maar dan wel één die dicht



© 7

28/3/7 21.33

FLAMENCO - EEN VIERLUIK

C/ Levíes, SEVILLA, 3/6/7

1.
geritsel, getreuzel en rode wijn zijn mijn deel
onrustig en ongeduldig wacht ik op de woorden
die misschien nooit komen gaan

kwetter lekker verder
o lieve kleine vogeltjes
maar als straks de klaagzang weerklinken zal
zwijg dan stil

als straks de passie openbreken zal
zwijg dan stil


2.
eindelijk, o eindelijk
weerklonk je gisteren dan toch
jij puzzel met je kleine stukjes
eindelijk vond ik je rokken
onder je lokken
die zwaaiden en die smachten
nimmer lachten om de tragedie
van o zo vele nachten

dus stamp maar en sla maar

het zalven doe ik zelf wel



3.

bailaora

aarzel aarzel
stamp en zoek
stamp en sla
en stamp en zoek
draai en zweef
en stamp en zoek
blijf aarzelen
blijf zoeken
naar je voeten
blijf ze volgen
en blijf zoeken
als vlinders
de vingers van je handen

strek die rug!
en buig dat hoofd!
en wees fier!
en wees boos!
en voel de spanning!
en voel de gratie!
voel de passie en voel de drang!
en leef!

leef!

Leef!

o gij verborgen natie


4.
Cantaor

O Zanger
zingt toch gauw uw droevig lied
vult uw longen met mijn ziel
laat stromen al uw tranen
ik vang ze op en meng ze
vermeng ze
en denk terug
aan de dagen
dat zij U zonder tranen liet

O Cantaor
pronto cante su triste canto
colme sus pulmones de mi alma
deje soltar su llanto
lo recogo yo y
lo mezclo yo y
recuerdo y
me acuerdo
de los días
que ella sin llanto le dejó

dinsdag 10 juni 2008

CUENTO BORGESIANO

In a large room with coffee stains on the ceiling, a man is lying on his back.

A door opens and a man enters. I do not know this man nor the reason why he comes running at me this fast. When I realise I should duck or at least defend myself, he is already on top of me. A fight in which he only hits me and in which I only get beaten up takes place. I don’t care though. I just wait. The man must be tired because he stops hitting me. I’m lying on my back, my chin is bruised, I’m bleeding out of my left eye (it’s actually my left eyelid that’s torn and that’s bleeding inside my eye) and in my ears I hear this high and monotonous noise (What caused that? Did he hit me in the ear as well?). Still lying on my back and noticing that the ceiling is stained by three big coffeelike forms. Artistic patterns if u want. Footsteps. Loud footsteps. “You need ice for that eye of yours? It doesn’t look nice, you know? I mean, look at yourself!” The man I just hit turns on his side and tries to get up using the chair he sat in moments before I hit him. As soon as he realises the reality of his headache I’ll tell him why I hit him. I’ll tell him why I’ll kill him as well. Just before putting him out of his misery I’ll whisper my name in his ear and he will know. His eyes will go all white, and then I’ll
“Why did you hit me like that, you bastard? And how did you get in?” No reaction. Must have hit him too hard or maybe in an unhealthy spot. I miss my girlfriend.

In a large room with coffee stains on the ceiling, a man is lying on his back. A tiny river of blood is coming out of his left ear. Bottles cover the floor. One is broken. A ray of light reveals the dust floating in the air.




(18december2005, hung over on tom waits)

davidlynchmomenten

ik voel me leeg
opgezogen
zonder enige notie van emotie
geen enkele spat gevoel
BIZAR
BOOS
MISVORMD
vanbinnen

ik bekijk een winkel vervuld van
spionagemateriaal?
vanaf je gsm kun je vanaf nu zien wie er door het slot van je achterdeur staat te gluren
ZOMAAR
een winkel weggegooid tussen de rest

consumptie

ik bekijk een koppel dat elkaar fotografeert in een bijna lege metrotunnel
onnatuurlijk licht verlicht in een flits
GELUK
HONGER
naar

ENKEL PRIMAIRE GEVOELENS BLIJVEN ZONDER BELLEN BIJ JE BINNENVALLEN
ja
je bent mooi, beeldschoon, uniek, wild, teder en
allesdoenvergetend, maar
wil je me iets zeggen? doe het dan ook
schreeuw het luid
of blaas het zachtjes in mijn linkeroor of
verdwijn

een metro meert aan
een ondergrondse helleslang
bochtig slingert ze zich naar je toe
en opent ze haar poorten
ze sist
ik stap op
struikel
en val
op een dame
geen wijf, geen griet,

maar een Dame
zwart als de lijn tussen hemel en zee in een maanloze nacht
edel

ik bloos en verontschuldig me
ik verontschuldig me en ik bloos
de slang vult zich met ego’s
kauwend, blinkend
stinkend
maar niet Zij
ze leest de brief die ik haar nooit zal schrijven

Slang sist opnieuw en kreunt en trekt zich in beweging
Ze maakt snelheid enkel en alleen om af te kunnen remmen
nooit zal Ze daglicht zien
in Haar eeuwige nacht zal Ze mensen blijven vervoeren
WIJ
Haar schatten
HAAR PROOIEN die Ze nooit langer vast houdt dan enkele haltes

ZE KOKHALST ONS ALTIJD WEER UIT

ik voel me een vreemd wezen met m’n haren voor m’n ogen
mijn eigen cocon


ik schud m'n ogen vrij en zoek
twee witte parels in het ebbengouden gezicht naast me
maar vind enkel
twee neergeslagen nagelringen blinkend in het zwartspiegelende glas voor ons

Slang sist een laatste maal
ik kruip recht
stevig steunend deze keer

ik ontmoet je ogen als voor het eerst
ik voel je branden in mijn nieren
en vraag me af


(hoe lang je zal kijken)